MEESTERSCHILDER JAC DE JONGE

Een man alleen met een hobby.

De vergelijking met een sexclub zo dicht in de buurt, gaat mank. Althans voor hem. Maar toch, Jac de Jonge, man alleen, meesterschilder, woont in een paradijs. Een afgelegen boerderij, met bomen omgeven, bereikbaar via een pittoresk paadje, het Heernissekerkpad. Enkel het gras dat veel te hoog staat, een wakende herder en overal rondslingerende rommel, beantwoorden niet aan dat ideale beeld van opperste gelukzaligheid. Maar dan, de man lacht er zelf om, “Adam en Eva hadden in het paradijs ook geen grasmaaimachine”.

Jac, zeventig volgend jaar, leeft, woont en werkt al bijna heel zijn leven op Heernissekerkpad nummer 6. Eerst met zijn broer. Later, toen deze trouwde, alleen. Schilder was zijn beroep, omdat hij op de ambachtschool zo goed kon tekenen. Kunstenaar is hij nu. Hij geniet sinds kort ook landelijke bekendheid vanwege zijn ‘Don Quichotte gevechten’ tegen de ontucht in Pauluspolder. Een strijd die hij samen met zijn plaatsgenoten gaat winnen, daar is hij van overtuigd. Maar daarover gaat het gesprek niet. Een portret van een man die van zijn hobby een beroep heeft gemaakt en van zijn beroep een hobby.

PAULUSPOLDER – De eerste keer geen teken van leven aan het eind van het doodlopende Heernissekerkpad. In de bijkeuken, die open is, hangen witte overhemden te drogen, uit het zuinigheidsprogramma. Geen reactie op ‘volk’. Zelfs de zwarte herder zwijgt. De keuken/atelier, waarin op het eerste gezicht een blind paard zich hoofdzakelijk kan stoten aan ezels, is wel op slot.

De man alleen is niet thuis. De dag erop zegt Jac, “Ik laat natuurlijk geen briefje achter waarop staat waar ik ben. Da’s vragen om moeilijkheden”. Jac de Jonge exposeert nog tot zondag in de raadskelder van Sluis met zeventig werken. Een tiende van zijn totale collectie. Daar zat hij ook de eerste keer. “Ik ben er graag zelf bij om de reacties te horen en de mensen eventueel uitleg te geven.” Daarna volgt een korte pauze. Aan het eind van dit jaar hangt zijn werk in het stadshuis van Hulst. “Ik beschouw mezelf niet als zondagschilder”, zegt hij in de loop van het gesprek. “Ik weet waarom en hoe. Ik beschouw me als .. “, aarzelt dan toch even, “ja, kort, als kunstschilder”

Vakmanschap

En dan volgt een relaas over het beginsel van het lijnenspel. De horizon, de afwijkende lijnen. Op een bord tekent hij in tellen, een kubus, een prisma ( de vorm van een schoenendoos), een liggende cilinder, een wiel met as. Als die feilloos getekend kunnen worden in het juiste perspectief is de basis gelegd. “Ik heb wel eens een leerling hier. Dan schilderen we naast elkaar. Laat ik hem hetzelfde stilleven maken. Dan kan hij zich aan mij optrekken”.

Uit grote mappen tovert hij examenstukken. Van de ambachtschool in Hulst, waar hij het vak leerde, en van verschillende akten. Staaltjes van puur vakmanschap. Jac schilderde marmer op hout, niet van echt te onderscheiden. En ‘ordinair’ wit hout veredelde hij met een kwast van duur dassenhaar ( 150 gulden per stuk ) en een kam tot teakhout, mahonie of eiken. “Dat loonde vroeger nog. En goed ook. Wij konden alles”, zegt hij over zijn generatie huisschilders. Wat ik kan is tegenwoordig ruim genoeg voor meesterschilder. Dat waren wij ook”.

Opdracht

Als man alleen, met twee exposities per jaar, vult Jac zijn dagen niet enkel met schilderen. “Ik moet ook koken, boodschappen doen en wassen”. Daarnaast pakt hij af en toe zijn oude stiel weer op. Kleine klusjes voor oude klanten. “Als er iets speciaals moet gebeuren”. Hij is op zijn best als ie onder druk werkt. “Als ik een opdracht krijg wacht ik er net zo lang mee tot ik weet dat ik niet langer meer kan wachten. Er moet een beetje dwang achter zitten. Op basis van vrijwilligheid komt er niet veel uit je handen. Dat heb je wel kunnen zien met de contra-prestatie van veel kunstenaars. Als die contra-prestatie echt goed was zou ’t veel meer moeten aanslaan. De kelders liggen vol met schilderijen. Niemand wil ze hebben. Dan zijn er ook geen goede werken gemaakt”.

Hoewel met het polderlandschap vergroeid, schildert Jac het liefst schepen. “Raar is dat hé. Ik ben schipper van aard. Ik zie graag havens. Maar dat is met velen van ons zo. Wij zijn geen schippers maar toch trekken we naar zee”.

In zijn uitgebreide collectie, ruim zevenhonderd werken, is geen enkel abstract schilderij te vinden. Hij heeft er een hekel aan. “Abstract is het verknoeien van al die prachtige vormen in de natuur. Ik voel er niet voor de mensen ‘a la Picasso lelijker te maken dan ze zijn. Probeer een mens maar eens mooi te schilderen”. Daarbij: “ ik zie het als een mooi gevecht met de natuur. Om iets van de stemming daarin te leggen op het doek, iets van de schepping. Zonder daarbij nu diepere gevoelens op te roepen. Maar als het gelukt is om bijvoorbeeld hoog zomer, of de harde winter, af te beelden, ben ik blij”. Abstract is niet van deze tijd vind hij. Hij ervaart dit steeds meer, vooral jonge mensen het abstracte werk beu beginnen te raken. “In Sluis kwamen jonge mensen op me af. Zeventien, achttien jaar. Zij vragen om de natuur. Dat willen ze zien op schilderijen. Ik zeg, ach, wat wij bedorven hebben aan de natuur zal moeilijk zijn voor jullie om dat te veranderen. Begin er maar eens aan”.

Zijn jongste expositie in Sluis is eens te meer voor hem het bewijs dat deskundigheid niet noodzakelijk is om van kunst te kunnen genieten. “Er hangen twee hele goeie aquarellen van mijn in Sluis. Ze weten ze allemaal te vinden. Als het gewone publiek die eruit weet te halen’, zegt hij veelbetekenend.

Sexhuizen

Kunst is van het volk voor het volk. “Weet je”, zegt hij bijna bezwerend, “de gewone man wint het toch. Hij krijgt natuurlijk nooit gelijk van al die kenners, maar hij wint het”. Komt nog eens terug op die twee goede aquarellen. “Ze weten ze te vinden. Allemaal”.

Niet de bedoeling, maar onvermijdelijk komen zijn bemoeienissen met de sexhuizen in Pauluspolder even aan de oppervlakte. De vraag. In hoeverre wordt je werk beïnvloed door je gemoedstoestand. Het eerste antwoord “Mijn gemoedstoestand is weinig van invloed. Niet doorslaggevend. Als ik in de polder een mooi landschap zie kan ik het niet somber schilderen”. Maar dan komt de aap toch nog uit de mouw. “Ik moet wel eerlijk bekennen dat ik door die hele affaire wel bijna een hele maand geen penseel heb aangeraakt. Nu ben ik weer lekker op dreef. Maar om echt fijn te schilderen moet je ook fijn in gedachten zijn. Die moeten niet gekoppeld zijn aan een of ander drama”. Lachend: “Ik schilder met een gerust geweten, maar dan moet dat geweten wel met rust gelaten worden.

De Stem,16 augustus 1985