HUIS – EN KUNSTSCHILDER JAC. DE JONGE

Wat ik schilder is een wedijver met de natuur

De boerderij van De Jonge ligt aan het einde van een kronkelend, besneeuw weggetje, afgezet met populieren: het Heernisse-Kerkpad, midden in de verlaten, witte Pauluspolder, ergens valk bij Vogelwaarde. Onvindbaar voor degenen die er niet werkelijk hoeven zijn en een ontdekking voor hen die het zochten. De ramen van het woonhuis zijn aan de voorkant dichtgespijkerd om de drie bewoners te beschermen tegen de bijtend koude wind. Een triplexplaat voor een raam verraadt de bezigheden van Jacques de Jonge, nog voordat hij ons op het achtererf tegemoet komt. De plaat is bedekt met verfspatten en kringen van verfbussen. Jacques de Jonge, 63 jaar is huis- en kunstschilder. Het is hem op het eerste gezicht niet aan te zien. Hij heeft zich voor de gelegenheid netjes aangekleed, met pak, trui, overhemd, stropdas…Zijn baretje, schuin op het linkeroor, verbergt het dunnen, grijze haar op zijn kruin. Zijn gelaat is roodgetint.

Jacques: “Ik ben blij dat het vriest en sneeuwt. Dan kan ik eens een paar dagen van de winter genieten”. Hij is huisschilder van beroep, maar daarnaast besteedt hij veel van zijn tijd aan de schilderkunst. Minsten één dag per week trekt hij erop uit. Zijn schilderstheorie is niet zo moeilijk, zegt hij zelf. Later, in de kleine voorkamer, die nog kleiner wordt gemaakt door de aanwezigheid van drie kasten, vertelt hij. Zijn broer, Jozias, één jaar ouder maar met dezelfde karakteristieke trekken en degene die de boerderij draaiende houdt, luistert aandachtig, eerbiedig bijna. De oude vader van de twee broers, 94 jaar oud, zit bewegingloos in zijn stoel, met naast zich een emmer de als kwispedoor fungeert. Zijn mond staat open, maar zijn ogen volgen elke beweging in de kamer. Jozias zit op de leuning van de stoel, en slaat bijna terloops zijn arm om de schouder van zijn vader heen. Beiden kijken en luisteren zwijgend naar Jacques, midden in de kamer, de grootste, blozendste en meest welbespraakte van de drie De Jonge’s. In de kamer hangt een geur van oude jassen en dichte ramen.

In vogelvlucht: als tijdens zijn ltsstudie schilderde De Jonge figuratief en abstract ( alleen hete het toen nog niet zo ) Dat was niets bijzonders, zegt hij zelf. Dat deden ze allemaal, want het hoorde bij het lesprogramma. Hij was niet de enigste in zijn klas doe goed kon schilderen. Er waren er meer. Later werd hij huisschilder, waarmee hij zijn brood verdiende tot op de dag van vandaag. Hij blijf echter kunstschilderen geholpen door anderen, waaronder “meneer”Huineman ( “door hem ben ik van het ansichtkaartenidee afgekomen”) Later volgen cursussen in België, waar hij verscheidene nieuwe technieken onder de knie kreeg.

Zijn grote inspiratiebron is de natuur. “Daar kunnen we niet tegenop. Mooier dan de natuur is d’r niet. Alles wat ik schilder, is eigenlijk een wedijver, een wedstrijd tegen de natuur. Verliezen doe je altijd, want je bent altijd aan de natuur onderworpen. Maar het is toch wel de moeite waard om het te proberen..”. Hij praat snel, betrokken als hij is bij het onderwerp. Hakkelend soms, over zijn woorden struikelend, afgewisseld met grijnzen en bulderend gelach, een enkele keer. Bijvoorbeeld als er wordt gevraagd naar de waarde van zijn schilderijen ( 70 in totaal) en aquarellen (bijna 200). Ze hangen op een atelier, ingericht in een soort “opkamer” in het woonhuis van de boerderij. Alleen de ramen zijn er onbedekt. De achterwand is gevuld met een boekenrek. Daarvoor hangen schilderijen. Een gegroepeerd stilleven staat naast het schilderij, waarop de stand van de koperen pot, glazen fles en takjes graan zijn vastgelegd. De tinten en kleuren variëren: sombere luchten als achtergrond voor schemerige slootjes, boerderijen, bomen en landweggetjes. De stillevens zijn feller gekleurd: grote gele bloemen, potten in blauw en bruin, evenals de landschappen die in het buitenland zijn gemaakt: de Franse doorkijkjes zijn licht, vrolijk, met zachte kleurovergangen.

Motor

“Ik had vroeger een motor, een rode Jawa, zo’n Tsjechische. Daarmee ging ik vaak naar Bas-le-Duc, in het district Meuse. Want daar hadden we familie wonen. Onderweg maakte ik schetsjes, tekeningen en foto’s. Thuis werkte ik het uit”. Hij verteld samenhangend, overredend, zelfverzekerd, over zijn carrière als kunstschilder. “De natuur is geen raadsel. Als je de natuur probeert na te schilderen ga je uit van de stof. De uitdrukking van de stof, de materie, dat is heel belangrijk. Als je je richt naar de natuur. Dan betekent dat wel dat je maar weinig eigen inbreng hebt. Het moet geen fotografische weergave worden, maar een raadsel hoeft het toch ook niet te zijn. Dat is de natuur toch niet ?” “Je kunt je d’r wel mee afmaken door te zeggen: “Ik zie dat zo”, maar dat is flauwekul”. En daarmee komen we op een teer punt. Abstracte kunst. Daar heeft Jacques de Jonge geen hoe pet van op. Hij gebaart druk, zien ogen schieten vuur. “Dat is zonde van de tijd en moeite”, verklaart hij bondig. “Dat werk heeft geen gedachtegang. Je kunt op den duur het kaf niet meer van het koren scheiden. Er zit geen fantasie in. Ik begrijp er niets van”. Later wisselt hij zijn nette kleren oor een witte schildersoverall. Daar loopt hij normaal gesproken de hele dag in rond. Jacques toont het huis en de boerderij. Zijn broer, Jozias, volgt hem, meestal wat achteraf, in stilte. Hij glimlacht zomaar een beetje als Jacques opmerkingen maakt of dingen laat zien. De twee hondjes, Pollie en Fikkie, volgen, speels me elkaar vechtend achter de gebogen ruggen van de twee broers, als ze door de sneeuw langs de boerderij naar het achterste hok lopen.

De boerderij ligt temidden van enkel stille huizen in de besneeuwde polder in een serene rust. Inspirerend, zeker voor een “natuur-schilder”. Jac. heeft in zijn atelier drie half-afgewerkte schilderijen staan: de sneeuwschilderijen van de laatste weken. Op een tafel liggen grote grijze aluminium verftubes naast elkaar. Een doos met kleine tubetjes ernaast. In de hoek staat een kist met verfgerei. Jacques: “Ik ben nu bezig met landschappen bij maanlicht. Dat wilde ik ook wel eens proberen. Zo’n beeld van het landschap kan ik precies drie kwartier vasthouden. Dan vervaagt het weer en moet ik weer naar buiten om te kijken. Vreemd, maar de mensen, of ze nu kenners zijn of niet, zien meteen welke schilderijen recht in de natuur gemaakt zijn en welke niet. Soms maak ik van tevoren een schetsje. Maar meestal niet. Dan begin ik gewoon te schilderen, recht op het doek, in de natuur, of hier, in het atelier. Maar de schilderijen die in de natuur zijn gemaakt, tot en met het laatste streekje, dat zijn de beste …”.

Zes maal

De Jonge exposeerde tot nu toe een keer of zes. De laatste maal, in “Den Dullaert” in Hulst, van half november tot begin december, verkocht hij voor meer dan achtduizend gulden. De expositie kwam op nogal een bedenkelijke manier tot stand, herinnert Jac. zich grijnzend. “Een raadslid dat ook in het bestuur van “Den Dullaert” zit, kwam eens naar mij toe en die zei: “Als je je stem aan mij geeft, dan zorg ik ervoor dat je in “Den Dullaert” mag exposeren ..” ..Nou, dat heb ik toen maar gedaan … “. De reacties waren lovend. Hij verkocht bijna de helft van de geëxposeerde werken. “De gewone man”, maar ook de “gestudeerde heren” vonden het prachtig, zegt Jac. En dat deed hem plezier. Niet voor het geld dat hij ermee verdiende, maar voor de kunst. “We hoeven ons hier niet te schamen voor wat we in het verleden hebben gepresteerd. Wij Vlamingen hebben zoveel in de schilderkunst ingebracht, dat moet toch niet verloren gaan ..”.

Succes heeft De Jonge altijd al gehad, vanaf het begin van zijn “carrière”. “Toen ik met schilderen begon, nam iedereen het meteen serieus. Ik kreeg overal erkenning. Nee, daar heb ik nooit gebrek aan gehad. Ik heb me nooit miskend gevoeld …”.

PZC, 24 januari 1979

Klik op een kleine foto voor een grotere weergave.

Krantenfoto's