JAC DE JONGE:

Schilderen is voor mij een ambacht

Hulst – Een bescheiden grijze man tussen zeventig schilderijen. Eén derde van het schildersleven van Jac. De Jonge gevangen binnen de muren van het Hulsterse stadhuis waar hij tot en met 17 juli exposeert. ‘Schilderen naar wat de natuur je te zien geeft’ en ‘deze kunst beleef ik als ambacht’. Twee uitspraken van een man die er altijd naar heeft gestreefd het vertrouwde, het streekeigene op het doek te zetten. Boerderijtjes in de Pauluspolder bij Stoppeldijk (zijn woonplaats) , de kreek bij Hoek, kerken van Oost-Zeeuws-Vlaamse gemeenten, waaruit duidelijk blijkt dat de kunstenaar zich heeft onderworpen aan het materiaal dat hij gebruikt.
De kleuren zijn gedegen aan het linnen toevertrouwd, volgens strakke regels: grondlaag, eerste verflaag, tweede verflaag, derde verflaag en alles tussendoor goed laten drogen. Zulke schema’s zijn de Jong vertrouwd: hij is in het dagelijks leven huisschilder en een heel secure. Op de ambachtsschool in Hulst krijg ik eigenlijk belangstelling voor de schilderkunst. Een van mijn leraren was daarin ook geïnteresseerd en aan zijn kennis heb ik veel gehad. Verdere opleiding: 1o handtekenen (schriftelijke cursus bij Samuel de Jong uit Amsterdam) en, het klinkt misschien wat vreemd, de normale vakdiploma’s voor het schildersbedrijf.

Tekenen (er hangen op de tentoonstelling ook tekeningen) en op stap gaan met het palet: voor deze amateur wil dat zoveel zeggen als weekendwerk. Zaterdag en zondag kan men hem in zijn atelier (de zolder van zijn boerderij in de Pauluspolder) zien. Dan werkt hij op linnen uit de schetsen uit die er door de week, op weg van karwei naar karwei, gemaakt worden.
Meestal begint een schilderstuk bij mij in een velletje van mijn agenda. Een ruwe schets met een duidelijk schema voor de kleuren. Hier, dit schilderij (wijst op een zeegezicht) is ontstaan op een boot die over de Westerschelde voer. De tekening werk ik later uit op linnen.

Opvallend veel onderwerpen vindt hij in de natuur: dooiweer in de Pauluspolder, Fries landschap, boomgroepen en hofsteden. Ik haal daar gewoon het meeste uit. Bovendien past het in mijn opvatting dat je alles zo getrouw mogelijk moet weergeven. Wat de natuur formeert is zuiver en fraai van lijn, dat mag je als schilder eenvoudig niet deformeren. Jac. De Jonge houdt er niet van als kunstenaars hun verf en linnen willen regeren. Beide vragen om een zorgvuldige behandeling. Moderne schilders verliezen naar zijn mening de simpele techniek te vaak uit het oog. Ze willen de schijn vermijden dat hun werk ook maar een vleugje ambachtelijkheid bezit, gaan daarvoor vaak tegen de structuur van de verschillende verfsoorten in. Het resultaat: Kijk in Antwerpen heb ik een Breitner zien hangen. Totaal verkreukeld, grote vouwen in het schilderij. Dat was nu typisch een schilder die geen rekening hield met het karakter van zijn materiaal. Feitelijk zonde, het is toch eigenlijk te edel.
De expositie in de burgerzaal is de eerste die Jac. De Jong zelf inricht. Aanvankelijk zag hij er wel wat tegenop, maar de overredingskracht van de mensen van de secretarie en een vriendelijke brief van het gemeentebestuur, waarin royaal zaalruimte ter beschikking werd gesteld hielpen hem over de aarzeling heen. ’t Staat misschien wel een beetje ijdel maar ik heb het gevoel dat er toch wel vrij veel mensen zijn die dit type werk waarderen. Hier hoef je niet te zeggen wat een mooi schilderij, omdat je toevallig wat aardige kleurcombinaties ontdekt, hier vind je je streek, alles wat vertrouwd is.

Enkele doeken zijn ontstaan tijdens een reis naar Zwitserland een paar jaar terug. De Jonge bond zijn schetsboeken achterop een rode motor (hij was diep in de veertig) en maakte via Luxemburg en Frankrijk een tocht langs vrijwel alle meren in dit land. Soms – niet al te vaak, ze zijn op de expositie dan ook niet te zien – waagt hij zich aan portretten. Buren en kennissen komen eens een paar avondjes naar de zolder om model te staan. Het resultaat is wisselend. Soms zeg ik: nou dat lijkt erop, een andere keer is het weer niet naar mijn zin. Duidelijk trefzeker is zijn hand als het om landschappen gaat.
De laatste doeken vertonen een zekere moderne inslag: de kleuren ( als ik mijn zin kon doen nam ik uitsluitend ondertinten ) zijn vrolijker, de onderwerpen worden wat vrijer weergegeven. Maar altijd blijft het schema: werken naar de aard van verf en linnen, luisteren naar de stem van het materiaal. En dat allemaal op stille zater- en zondagen in een atelier van een afgelegen huis in de wijde Pauluspolder, waar de natuur je wat te zien geeft …

PZC 12 JULI 1967